Bevolking. Nijverheid.
In 1815 telde Adegem een bevolking van 2686 inwoners. In 1850 was het aantal tot 3890 aangegroeid. Een zekere vermindering werd bestatigd in 1885, wanneer men 3666 inwoners telde, om in 1910 vermeerderd te zijn tot 4340. In 1920 waren er 4266 en bij de laatste optelling in 't jaar 1924, waren 4325 inwoners in de gemeente.
De bevolking houdt zich vooral bezig met landbouw, alhoewel een groot deel dagelijks gaat werken naar Eekloo of naar Wondelgem in de fabrieken.
Te Adegem ziet men groote hoeven, hier en daar in de uitgestrekte landerijën verspreid.
Ook aan te stippen zijn de fijne gespellewerkte kanten, welke nog hier en daar in de gemeente afgewerkt worden.
In gansch de gemeente treft men nog één weefgetouw aan, waarop thans nog schoon lijnwaad wordt geweven.
De kenmerkende nijverheid van Adegem is het maken van kloefen, welke op groote schaal in den handel worden uitgevoerd.
Vroeger bestonden te Adegem drie windmolens, waarvan slechts nog één bestaat en gebruikt wordt. Deze werd vóór veel jaren verscheidene honderden meter ver gedragen van op "den ouden molen" tot op het "Kruisken". De twee andere windmolens, waarvan een kort bij de statie stond, zijn door de Duitschers verwoest geworden gedurende den laatsten oorlog. De molens zijn niet meer herbouwd geworden, doch vervangen door stoommaalderijën.
Men treft hier ook ééne doch ruime bloemisterij aan langs de groote baan van Adegem naar Maldegem.
Nog een voornamen tak in de nijverheid is de vlasbewerking. Men verbruikt er inlands vlas, doch ook veel ingevoerd, herkomstig uit Holland, Friesland, Ierland, en Rusland.